Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB1716

Datum uitspraak2007-08-14
Datum gepubliceerd2007-08-15
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/4697 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Herziening arbeidsongeschiktheid. CBBS. Nadere motivering in hoger beroep.


Uitspraak

05/4697 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 14 juni 2005, 2004/2024 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 14 augustus 2007 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. C. van der Steen, werkzaam bij CNV Publieke Zaak regiokantoor Eindhoven, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend alsmede een rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige H.J.M. Saris van 12 september 2005, met bijlagen. Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de zaken 07/942 WAO en 07/1438 WAO, plaatsgevonden op 24 juli 2007. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van der Steen, voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K. van der Wal. II. OVERWEGINGEN Bij besluit van 17 juni 2003 heeft het Uwv met ingang van 9 juli 2003 de uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Bij besluit van 3 januari 2005, verder: het bestreden besluit, heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 17 juni 2003 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Uit de aangevallen uitspraak blijkt dat de rechtbank geen aanknopingspunten heeft gevonden om de conclusie van de (bezwaar)verzekeringsarts onjuist te achten, dan wel onzorgvuldig voorbereid of ondeugdelijk gemotiveerd. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag berust. Voorts is de rechtbank van oordeel dat appellant op de datum in geding in staat moet worden geacht de hem door de bezwaararbeidsdeskundige voorgehouden functies te vervullen. Vergelijking van het inkomen dat appellant in de geduide functies zou kunnen verdienen met het inkomen dat een gezond persoon met soortgelijke opleiding en ervaring als appellant gewoonlijk verdient geeft een verlies aan verdienvermogen van 35 tot 45%. In hoger beroep is namens appellant onder andere aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn beperkingen waardoor hij de geduide functies niet kan verrichten. Voorts verzoekt appellant om een deskundige te benoemen indien de Raad twijfelt aan de juistheid van de door het Uwv vastgestelde beperkingen. Tevens had het Uwv, naar aanleiding van de uitspraken van de Raad van 9 november 2004, een nader onderzoek dienen te verrichten naar de aanwezigheid van niet-matchende belastbaarheidsaspecten. In dit geding moet de vraag worden beantwoord of het oordeel van de rechtbank in rechte stand kan houden. De Raad overweegt als volgt. De onderhavige schatting is uitgevoerd met behulp van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS). In zijn uitspraken van 23 februari 2007, LJNrs. AZ9148, AZ9153, AZ9157 en AZ9158, heeft de Raad overwogen dat een wijze van invulling van de (kritische) Functionele Mogelijkheden Lijst ((k)FML) waarbij niet alle door de verzekeringsarts van toepassing geachte beperkingen ook daadwerkelijk als een beperking worden ingevuld, maar worden opgenomen in een toelichting met zich mee kan brengen dat die beperkingen bij de functieselectie door het systeem ten onrechte buiten beeld blijven. Dat kan en zal doorgaans tot gevolg hebben dat in het - thans geheten - Resultaat Functiebeoordeling geen gegevens worden getoond met betrekking tot de belasting van een functie op het betreffende onderdeel of de betreffende onderdelen en dat aldus niet controleerbaar is of mogelijk sprake is van een overschrijding van de belastbaarheid van de verzekerde op het betreffende onderdeel. In een dergelijk geval bestaat aldus het risico dat de motivering van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling aan de hand van het eindresultaat functieselectie niet volstaat en dat een besluit dat enkel op zodanige motivering is gegrond wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in rechte geen stand zal kunnen houden. Of in een voorliggend geval die conclusie dient te worden getrokken zal, naast andere zich concreet voordoende feiten en omstandigheden, afhangen van aantal en aard van de verborgen beperkingen, en het antwoord op de vraag of geen beperking dan wel een minder ernstige beperking is aangegeven. Wat betreft het onderhavige geval, overweegt de Raad in de eerste plaats dat hij geen aanknopingspunten heeft om de door de verzekeringsartsen van het Uwv ingestelde medische onderzoeken niet voldoende zorgvuldig te achten en de daarop gebaseerde conclusies onjuist te achten. De Raad acht zich voldoende voorgelicht over de gezondheidssituatie van appellant ten tijde in dit geding van belang, zodat er geen aanleiding is om een externe medische deskundige te benoemen. De Raad is van oordeel dat niet is kunnen blijken van genoegzame aanknopingspunten in objectief-medische zin, om appellant te kunnen volgen in de opvatting dat zijn beperkingen in onvoldoende mate door de verzekeringsartsen zijn erkend. De beschikbare medische gegevens bieden voor die opvatting van appellant geen steun. Het is voor de Raad, gelet in het bijzonder op de in rubriek I vermelde rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige H.J.M. Saris van 12 september 2005 en het verhandelde ter zitting, in voldoende mate aannemelijk geworden dat de (bezwaar)arbeidsdeskundige bij het selecteren van voor appellant geschikt te achten functies alle relevante beperkingen van appellant, zoals deze door de (bezwaar)verzekeringsartsen zijn vastgesteld, in ogenschouw heeft genomen. De Raad is van oordeel dat, mede gelet op de daaraan verbonden belastende aspecten, terecht door het Uwv is aangenomen dat de functies die uiteindelijk als schattingsgrondslag resteren, in medisch opzicht geacht kunnen worden binnen het bereik van appellant te liggen. De grief van appellant dat de overschrijdingen van de belastbaarheid in de geduide functies afzonderlijk gemotiveerd dienen te worden, slaagt. Het Uwv heeft ter zitting erkend dat geen afdoende motivering is gegeven waarom de geduide functies geen belemmering voor appellant opleveren. Nu het bestreden besluit niet van een als toereikende aan te merken onderbouwing is voorzien, bestaat er aanleiding om de aangevallen uitspraak alsmede het bestreden besluit te vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb, maar de rechtsgevolgen van dat besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb geheel in stand te laten. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep en op € 5,04 aan reiskosten in beroep en op € 38,34 aan reiskosten in hoger beroep, in totaal € 1.331,38. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak; Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit; Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven; Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep tot een bedrag groot € 1.331,38 te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen; Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het betaalde griffierecht van € 140,- vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door K.J.S. Spaas. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.H. Hagendoorn-Huls als griffier, uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2007. (get.) K.J.S. Spaas. (get.) A.H. Hagendoorn-Huls. CVG